Passanten

December in een vervloekt jaar.

De straten waren blank geregend en roken naar geweld.

De politiek had haar muil geopend. 

Er zwermden vliegen uit.

Reeds een week sliep ik op mijn zetel

Die mijn zetel niet was en Lukas,

Een Duitse kunststudent, mijn lieve logie,

Op mijn opblaasmatras, die telkens bij het opzwellen gilde als een geslachte stofzuiger.

El Ché, Jimi Hendrix en Led Zeppelin staarden ons vanop de muren aan.

De dwingende blik van de lange sixties.

Artefacten uit andermans leven, uit een verdwenen eeuw.

Overdag ging Lukas naar zijn introductielessen 

Ik haalde eten, masturbeerde en slaagde er maar niet in

Linguïstiek in m'n hoofd te persen. Las dan maar de correspondentie

Tussen Claus en Vinkenoog 1951-1956. Een vet paars gebonden boek

Dat stonk naar de regen, net als ik.

's Avonds, wanneer het zwartgeblakerde vlees van de nacht zich door het raam perste,

Spraken we over onze respectievelijke landen, over literatuur, de breuklijnen, de angst.

Voor hij me verliet, gaf Lukas me een exemplaar van Sebalds Austerlitz.

Het boek dat hem naar België had gelokt.

Vanuit het hart van m'n smerige laptop, via Youtube, weerklonk Sebalds stem.

Dat niemand ooit België bezoekt. Hij had gelijk.

Mijn vrienden en ik, toen en nu: Belgen verdwaald in België.

Voor Lukas vertrok, zijn rolkoffer hotsend over de kasseien van de Veldstraat

Kuste ik hem. Dan de paniek die liefde heet.

Hij woonde nog een halfjaar in de andere helft van Gent.

Dichtbij het Klein Begijnhof, denk ik.

Ik heb hem niet meer teruggezien.


Reacties