Hoe de provinciaal verleerde zijn klinkers te breken

 

Wat mij lief was deed zich kleurloos voor.
De gesprekken die er op volgden, lieten mij heet.
Jij sprak je uit, keerde je om, ontving de oorkonde
Met geflitste handdruk, monkelend.

De koffie, bitter koloniaal, op weekdagochtend.
Met de ideeën van de westerse wereld, in die wereld leven.
'Kom nu, hoe erg kan het zijn?' stelt het glas bier, stelt de sigaret.
De broek, gescheurd en te duur, op weekdagochtend.

Blind liet je me achter, en ongekust.
Jij, beschikker, zanger, van kwikzilver.
Je schreef met de macht op je schouders
In je nieuwe huis smolten retro naties ineen.
Ik bleef.

Wat mij haat was lichtte in de kranten op.
Gebukt de krijtlijn trekken doet de spieren verzuren.
De taal van de gekrenkte wil kleddert de trappen af.
Waar de filosofen, de mooiste vrouwen toch, voor de stad poseren.
Wat mij lief was leeft nog steeds.

Reacties