Twee gedichten van Edgar Cairo


WOORDBITTER

Er veinst de lege praal
van onze vrijheidstaaldans.
Arm zijn wij, illusie 
van een natie.

Roofdier en hagedis 
in ons, zijn't djungel-wild
van onze eigen tijd.;

Kruipende sluipende
zijn wij van wezen
over de laagten
van holle kontreien
waarin de rijkdol
ons tot prooi
vermoed. Vermoed.

O, de barbarenschijn
die de kamoeflage
schept! Ons aan't lijf
geschreven lijkt
de onafhankelijke kracht!

Hoe blijvend is
de kameleons schoonheid?
Hoe autonoom zijn wij?
Hoe vrij in't paj
der geestdriften gestoken?

Tot kruipbestaan gebracht,
geworpen op de 
vuilnishoop van 's werelds
puinhistorie...

De schaterrest
van onze onderdrukkers
over onze hoofden heen
gespuugd...

Volk dat door't geschied-
kwaad is verdelgbaar gebleken.
Smoor ons in't woordbitter
uit nationale schandrecht!

Uit: GEESTKRACHT  (1970)


DE GEKROONDE GLIMLACHTOVENAAR

Het hoofd met een liaan omwonden:
bizarre kroon van mijn identiteit.
Het sap ervan zou heilzaam zijn
als ik er kruidenthee uit trok, liaan
in plaats van mij
zo dodelijk te kronen.

Vanuit mijn religieus gevoel
at ik het offermaal dat men gebiedt.
Maar 't zoenoffer werd galgenmaal.

Zie: als de Heer der Zotte Scharen
treed ik aan.
Het afro-hemd schept mij tot Zonnekoning;
in razende drift, wilde galop,
blind de ruimte in maaiend,
waan ik mij de elegantste hoveling;
met de schone schijn der ijdelheid
verhef ik de verscholen gang der voddendragers
tot een hofdans.
Uitbundigheid stoeit óp in mij...

O stoeidans van de treurigheid!
Wie is het die mij slingeren zal
uit deze kelderende baan
van mijn gespletenheid?

Wee de liefde! Liefde
die alle wetten breekt van ons bestaan!
Wee liefdeloosheid!
Mijn universum snakt naar lucht!
Liefde die, opgebald,
de hartslag vierendeelt
van de verscheurde die gevangen zit,
bekneld in krampen van de mensensoort!

Lach, als de dood met zijn identiteit:
een kaal geraamte, kale glimlach,
zijn schedel gekroond met 't allerleegste.
Hij verder niemand, niets.

uit: MAGIE, 1975

Reacties